"Het sportjaar 2023 bood veel duisternis, maar die zal het nooit winnen van het pure geluk"

Trouw

17 december 2023

Wat moet ik met een sportjaar waarin ons wereldbeeld zo is gekanteld? De Golfstaten die de sport gijzelen met hun oliemiljarden, de KNVB die de lhbti+-gemeenschap liet vallen, de beweegpandemie waar niemand in Den Haag zich werkelijk om bekommert, de schofterige voetbalsupporters, de natuur die het onderspit delft. Mijn wanhoop is soms allesoverheersend.

De sport heeft dit jaar haar laatste romantiek aan de commercie verspild. De meute wil het liefst sport zien waarvan de uitslag bij voorbaat vastligt, waarbij het wedstrijdelement is weggenomen. Als er een verklaring is voor de ongeremde bewondering voor Max Verstappen, dan moet het dat zijn. Zijn fans kunnen voor een paar honderd euro een middag achteroverleunen met de zekerheid dat hun Max, in een snellere bolide dan de rest, als eerste start en finisht. Die solo is hen elke cent waard.

Op Verstappen na was dit het jaar van onverwachte wendingen. Ajax dat na enkele vette jaren zijn eigen graf groef, stuurloos onderaan de ranglijst bungelde en met John van ’t Schip koers hervond. Hockeycoach Jesse Mahieu die zijn Pinoké tot een topploeg wist te boetseren. Een gemoedelijke Klassieker in een kolkende Johan Cruijff Arena, toen de emancipatie van het vrouwenvoetbal werd bezegeld. Sifan Hassan die ontdekte dat ze ook talent had voor de marathon. Femke Bol die een oud wereldrecord verbeterde en besloot één pas minder tussen de horden te zetten. Er zijn heus lichtpuntjes in de duisternis.

De duisternis die mij dit jaar meermaals overviel. Toen ik in juni vernam dat wielrenner Gino Mäder in de Zwitserse bergen het leven liet. Of toen Lieuwe Westra de strijd van zijn demonen verloor. ‘Meedogenloos was hij, voor vriend en vijand, maar vooral voor zichzelf’, omschreef biograaf Thomas Sijtsma hem in deze krant. Of de aardbeving in Turkije en Syrië, waar voetballer Christian Atsu onder het puin verdween. Of Ruud Geels, Paul Litjens, topscorers hebben helaas ook niet het eeuwige leven, al zullen we hen niet snel vergeten.

Als ik terugdenk, is er slechts één sporter die mij diep heeft ontroerd. Mathieu van der Poel, het was zijn jaar. Het begon in de modder van Hoogerheide, de staredown met Wout van Aert. Nog steeds zie ik hem uit zijn pedalen komen, uit het kielzog van Van Aert ontsnappen, de gebalde vuist die hij als een veldheer in de lucht stak. Daarna Milaan-San Remo, de eendagskoers waarin alleen geduld wordt beloond. Van der Poel wachtte tot hij het op de Poggio niet meer hield. Hij reed op de Via Roma in zijn eentje over de meet, zoals zijn grootvader Raymond Poulidor ruim zestig jaar eerder ook deed. Van der Poel greep naar zijn hoofd. Van ongeloof? Van de ongelofelijke dans tussen heden en verleden?

De brute schoonheid van Parijs-Roubaix, waar hij nabij het Bos van Wallers door een wonderlijke compositie van toeval en bravoure als eerste het velodroom binnenreed. Zijn verdriet voorafgaand aan de negende etappe van de Tour. Zijn solo op het WK in Glasgow. Maar ook zijn val, het gebroken schoenplaatje, de scheuren in zijn pak, de regenboogtrui, de tranen die ik tevergeefs probeerde te onderdrukken. Dat is waarom ik zo van sport houd, waarom mijn wanhoop het nooit zal winnen van puur geluk.