De eerst keer dat ik Luka Modric zag voetballen was waarschijnlijk tijdens een wedstrijd voor Kroatië, maar ik durf het niet met zekerheid te zeggen. Ik herinner me vooral dat ik me afvroeg hoe zijn haren zo nat kwamen terwijl de wedstrijd nog maar net begonnen was. Te veel gel uit een grootverpakking? Hevige transpiratie? Lang niet gewassen?
Maar hij speelde fris en met controle, alsof de bal eerst door hem moest worden aangeraakt voordat die de andere speelhelft mocht bereiken. Hij was het scharnierpunt, bepaalde het tempo als een drummer in een band, zag passlijnen die anderen nooit zouden waarnemen. Later zou ik dat leren herkennen als typisch Modric. Er zijn weinig spelers van wie je kunt beweren dat ze zo’n eigen stijl hebben ontwikkeld. Modric zien voetballen is als een Van Gogh opmerken zodra je een museumzaal binnenkomt.
Hij is intussen 38, zijn spel nog geen spat veranderd. Toegegeven: hij heeft sinds een aantal jaar een vlassig baardje waar ik niet per se enthousiast over ben. Maar voetballend lijkt hij nog net op de speler die ik voor het eerst over het veld zag zwieren. Voetbalbejaard en nog in bloedvorm, weinigen doen het hem na, en dat moet hij telkens horen. “Iedereen blijft het maar hebben over mijn leeftijd, ik ben het zat”, zou hij eerder deze maand na het winnen van zijn zesde Champions League-titel hebben gezegd. “Laat anderen denken en zeggen wat ze willen, ik ben blij met mezelf. Ik zit nog steeds op het hoogste niveau.”
Ergens deed het me denken aan mijn grootouders (84 en 85). Ze wonen nog zelfstandig aan de rand van De Weerribben en vertikken het om in een verzorgingshuis te wonen (‘die mensen zijn pas echt oud’). En ik begrijp hen. Niemand wil gereduceerd worden tot zijn leeftijd, niemand wil erkennen dat de tijd uiteindelijk vat op je heeft gekregen, niemand wil worden geconfronteerd met zijn eigen sterfelijkheid, niemand wil het gevoel hebben dat er meer tijd achter je ligt dan er nog komen gaat, maar niemand zal daaraan ontkomen.
De jaren gaan vanzelf sneller, zelfs ik (28) ervaar de afgelopen jaren mijn leven in galop. Niet meer van maand naar maand, maar van seizoen naar seizoen. Die ene keer hardlopen was net te ver, het schiet eens in je rug bij het verschonen van de kattenbak, je helpt een vriend verhuizen en hebt de volgende dag geen fut. Het ene moment speel je in de jeugd van een onbeduidende dorpsclub, het volgende moet je drie dagen bijkomen van de kroeg.
Laatst werd ik voor de zoveelste keer ‘u’ genoemd door een medewerker van de zelfscankassa, en liet ik het voor het eerst na om ‘zeg maar je’ te zeggen. Op een zeker moment ben je een ‘u’ voor anderen, zoals Modric voor zijn jongste teamgenoten intussen een hele grote, oude meneer is geworden. Dat zal ook hij vast ergens inzien. Zijn teamgenoten opgegroeid met TikTok, hij nog met een bal in een vluchtelingenkamp ten tijde van de Joegoslavische oorlog.
‘Leeftijd is maar een getal. Toch?’, hoor ik Modric al zeggen, alsof ik mijn grootouders hoor spreken. Zeker. Net als de uitslag van Spanje-Kroatië (3-0), de plek in groep B (4), het aantal minuten Modric binnen de lijnen (64). Een getal telt uiteindelijk wel degelijk.